Is dè veul ?
Voordat ik hier mijn verhaal ga afsteken, wil ik allereerst Wim ontzettend bedanken voor het doorgeven van de Pen! Hierop heb ik al jaren zitten wachten. En nu is het er dan eindelijk van gekomen. Ik had dit echt niet meer verwacht.
Zoals jullie allemaal in het laatste Ebeetje hebben kunnen lezen, heeft Wim aan mij gevraagd uit te leggen hoe het voelt om 300 te gooien. Daarnaast vraagt hij mij uitsluitsel te geven wat nu precies betekent: ‘150 pins aan single-pins laten liggen’.
Voordat ik op de verzoeken van Wim inga, wil ik eerst wat meer over mezelf vertellen voor diegenen die mij (nog) niet (zo goed) kennen.
In de zomer van 1976 werd er in Liessel een bowlingcentrum van 8 banen geopend op steenworp afstand van waar ik destijds woonde. Voor diegenen die niet weten waar Liessel ligt. Liessel ligt tussen Vlierden en Griendtsveen, links van Neerkant, onder Helenaveen.
De gang naar de bowling zat er al gauw in. Je rekende destijds nog per game af (Hfl. 1,-). Het spelletje beviel mij wel en de eerste grondbeginselen van het bowlen werden mij bijgebracht door Wil Homan, de bowlingexploitant uit die tijd.
In augustus / september van dat jaar werd er al meteen een vereniging opgericht.
De jeugd van Liessel liet na een aantal jaren op nationaal niveau al regelmatig van zich horen. Zowel op de Nationale Jeugd Trio League als op de Nederlandse Jeugdkampioenschappen viel de jeugd van Liessel, waar ondergetekende ook onderdeel van uitmaakte, regelmatig in de prijzen.
Op een gegeven moment maakte ik deel uit van de Nederlandse Jeugdselectie en werd ik uitgezonden naar het EK in Stuttgart (1982). Ik was toen 18 jaar.
Ik speelde destijds ook al in de Nationale League met Van der Venne & Van der Sluis, een plaatselijk bowlingteam uit Liessel met lokale beroemdheden als Jan Welten, Jan van Deursen, Thijs van Lieshout, Frans Verhaaren, Nettie Verhaaren, Ad van de Broek en Peter Smeets.
Na het EK-jeugd in Stuttgart werd ik door de toenmalige bondscoach Chris Mijnsbergen gevraagd om te gaan spelen voor Goes, die destijds een klasse hoger speelde. Over deze sportieve verbetering hoefde ik niet lang na te denken. Ik werd officieel lid van de Bowlingvereniging Goes en speelde o.a. met Erwin Groen, André Reijers, Erik van Sabben, Kees Schellekens.
Nadat een aantal spelers uit Goes had aangegeven te willen stoppen met de Nationale League, ontstond er een probleem. Te weinig spelers. ‘Gelukkig’ hadden ze in Emmen een zelfde probleem en al gauw was de Goes-Emmen-Combinatie (GEC) een feit. Met dit team ben ik 2x kampioen van Nederland geworden. Eén van mijn sportieve hoogtepunten.
Een ander hoogtepunt was mijn deelname aan het WK in Helsinki (1987). Pas 3 maanden van tevoren werd ik ‘overgeheveld’ uit de selectie van Jong-Oranje naar de selectie voor senioren. Er zou destijds een Nederlands Jong Oranjeteam meedoen aan het EK in Dublin voor spelers onder de 23 jaar. Echter ongeveer een maand van tevoren werd pas duidelijk welke leeftijdscriteria voor deelname golden. Het bleek dat ik vanwege mijn leeftijd (3 weken te oud) niet mee mocht doen aan dit EK. De overheveling naar de senioren-selectie beschouwde ik meer als een doekje voor het bloeden. Echter door goede prestaties werd ik uiteindelijk toch geselecteerd (bondscoach Frans Harryvan) en uitgezonden naar het WK in Helsinki. Twee bronzen medailles (Trio en 5-men) waren het resultaat.
Daarna is het echte fanatieke er een beetje afgegaan. Ik leerde op een gegeven moment mijn huidige vriendin Carin kennen en kwam in een schoonfamilie terecht waar men weinig tot niets van bowlen wist, zoals jullie verderop in dit verhaal nog wel zullen lezen.
300-game, 5 mei 1998
Het gevoel van een 300-game.
Om dit gevoel te beschrijven ga ik eerst terug naar de 1e speeldag in de vrijdagavondleague van het seizoen 1997-1998.
Na een aantal maanden geen bowlingbal te hebben aangeraakt, was het weer zover. Honger naar de bal. We mochten weer. Op baan 15 en 16 moest er op die eerste dag gespeeld worden. Niet mijn favoriete banenpaar. Ik had het al eens gepresteerd om op dit banenpaar in de huisleague NIET boven de 400 (3 games) te komen.
Maar die avond was (lag) het allemaal anders. De laatste game. De ene na de andere strike, waaronder een paar brooklyns (helaas). 10e frame: strike. 11e frame: strike. Het spookt door mijn hoofd: “Zou het vanavond dan eindelijk gebeuren”. De twaalfde bal. Iets te hoog. De 4-9 bleef staan: 298.
Na wat te hebben nagepraat aan de bar, ging ik naar huis. Via een omweg, want ik moest Carin nog ophalen bij schoonmoeder in Deurne. Op de terugweg had ik tijd om de hele game nog eens in gedachte terug te halen. Ik kwam tot de conclusie dat ik de twaalfde bal te perfect heb willen gooien, en dat dit ten koste was gegaan van de balsnelheid, waardoor de bal iets te vroeg was gaan ‘hooken’ en iets ‘te hoog’ in de pocket kwam. De zenuwen, die elke bowler op dat moment heeft, had ik redelijk in bedwang gehad vond ik zelf.
In Deurne aangekomen stap ik het ouderlijk huis van Carin haar ouders binnen met een gevoel van bijna 300 te hebben gegooid. Op zich een goed gevoel. Ik neem plaats op de bank naast schoonvader. Belangstellend als altijd vraagt Carin hoe het was gegaan. “Niet slecht”, zei ik. “Laatste game 298”. Hierop vraagt schoonmoeder: “Is dè veul ?”. Hierop geef ik maar geen antwoord.
5 mei 1998, Bowlingcentrum Venray.
In Venray speel ik vanaf 1991 ook huisleague op dinsdag. Op dinsdagavond zijn er altijd twee leagues: ‘vroeg’ en ‘laat’. De ene week speel je ‘vroeg’, de andere week speel je ‘laat’. Die avond moesten we ‘laat’ spelen.
Ik draaide al een goed seizoen in Venray met een gemiddelde boven 200.
Laatste game van die avond, baan 2. Tegenstander De Sigma’s. De ene na de andere pocket-strike viel. Alles ging als het ware vanzelf. Tot en met 9e frame allemaal strikes. De 10e frame. De zenuwen begonnen wat op te spelen. Ik moest even terugdenken aan de 298-game (is dè veul ?) eerder dat seizoen in Eindhoven. 10e frame ook een strike. Weer pocket. 11e frame: pocket-strike. 12e frame. Weer moest ik denken aan die game in 298-game in Eindhoven en wat ik destijds voor mijn gevoel fout deed. Dit mocht mij vanavond niet overkomen. Ik was zo geconcentreerd dat zelfs mijn schoonmoeder (is dè veul ?) niet in mijn gedachte opkwam. De baancondities waren van dien aard dat een hoge balsnelheid belangrijk was. Wat er ook in die 12e frame mocht gebeuren, de balsnelheid moest goed zijn. De aanloop. De worp. Ik wist dat de snelheid goed was. Pocket. Strike. 12 Pocket-strikes. 300.
23.55 Uur op bevrijdingsdag. Een 300-game. Een gevoel dat met geen pen (of toetsenbord) te beschrijven is.
‘150 pins aan single-pins laten liggen’
Het kan dan wel zo zijn dat hier taalkundig geen bal van klopt. Een beetje bowler weet echter wel wat ik bedoel. En om de Eindhovense Bowling Vereniging niet met extravagante drukkosten op te zadelen, wil ik nu niet verder op dit onderwerp ingaan.
En dan nu de vraag waar de Pen naar toe gaat. Het liefst zou ikzelf de Pen nog één editie langer van het Ebeetje willen vasthouden. Maar ik besef dat dit niet kan en dat er legio leden zijn die, net als ik, staan te popelen om ook een stukje in deze rubriek te schrijven. Dus gaat de Pen naar één van mijn “angstgegners” van de laatste jaren:
Leo Jansen.
Leo, succes ermee, dit punt is voor mij.
Cyriel Winters