La Plume

De pen

LA PLUME

Krijg ik me daar de pen (beter gezegd) ‘la plume’ door van Jimmy Annard.
 
Nee , dit is geen typefout, hij kan de H niet zeggen (de aansteller).
 
Bij onze allereerste kennismaking, enkele dagen na de opening van de bowling aan de Limburglaan, kwamen we toevallig naast elkaar te spelen.
Hij stelde zich voor als ‘Annard’ en ik als ‘Heere’. Ah ‘Eere’ herhaalde de
 
‘vreemdeling’ (zijn asielaanvraag was zojuist gehonoreerd met een voorlopige verblijfsvergunning) mijn naam. Nee HEERE. “Oui, oui, je comprends Eere.”
 
Aangezien ik graag schermde met m’n pas afgeronde cursus Frans, ging ik over op wat obligate Franse beleefdheden. Al snel bleek dat Annard een Franstalige Belg was.
 
Dat werd pijnlijk. Moest ik me als geboren Vlaming en nog wel Antwerpenaar in het Frans gaan richten tot een Belg?
 
Spoedig kwamen we overeen dat we volgens goed Belgisch gebruik moesten overgaan tot wat compromissen en protocollen. Goed. We gingen verder in het Engels.
 
Dat werkte ook niet, want Jimmy, sprak als tolk/vertaler Frans-Engels veel en veel beter Engels dan ik. Iets wat ik natuurlijk niet over m’n kant kon laten gaan.
 
Derhalve. Ander compromis. Ik zou Frans spreken en hij zou z’n best doen om zo goed mogelijk Nederlands te leren (als het maar geen Antwerps was).
 
De echte oplossing van de taalstrijd diende zich aan in de vorm van de charmante Denise.
 
Denise, mevrouw Hannard dus, had als moedertaal het mooie, als muziek in de oren klinkende dialect dat men spreekt tegen onze Zeeuws-Vlaamse grens aan.
 
Dat werkte pas echt.
 
De ‘Vlaams/Ollandse’ confidenties gingen Annard zo de francofone keel uithangen dat hij zich als een lapin het Nederlands eigen maakte.
 
Zo goed, dat hij de taal beter in schrift en spraak ging beheersen dan menig ander autochtoon. Zelfs de ‘H’ kon hij op den duur -zij het wat hijgerig- uitspreken.
 
De bijstand van de tolkse was niet meer nodig en die kon verder bowlen, babbelen en shoppen met Ria.
 
Er groeide een hechte vriendschap tussen de Vlaams/Waalse partijen. Hannard had nog wel enige moeite als Toon moppen aan het tappen was, maar hij was niet de enige die daar moeite mee had. Zijn organisatietalenten werden alom gewaardeerd en gerespecteerd getuige z’n enorme inbreng bij de Grote Prijs van Eindhoven en zijn eigen troetelkind De Summer Gold Cups.
 
Het was nog in de goede oude tijd dat je 500 mensen naar Eindhoven kreeg voor een toernooi. Vooral uit het buitenland. De NB(K)F telde toen nog maar enkele duizenden leden.
 
Vooral Duitsers en Belgen kwamen graag opdraven voor weinig meer dan een beker of als superprijs wat gouden pesos.
 
Weet je nog wel! Jac, Ben, Frans, Jan en nog wat anderen. En al die dames die dagen zaten te ‘score-keeperen’. Moet je nou eens om komen. “Wat schuift het vraagt die 13-jarige junior”
 
Het was de tijd dat je geen eindeloos gezeur hoorde over banen. Nou ja. Professor Willem Siech wel natuurlijk. Hij liep tenslotte met ‘geleerde’ bowlingboeken rond tot op de approach toe. Naar hem werd hoog opgekeken met z’n ijzeren gemiddelde van 150 dat spoedig opliep tot 180. Een gemiddelde dat dat van de legendarische Anton de Quant benaderde. Dacht je dat het veel te vroeg geboren supertalent Tiny van der Linden zich drukt maakte dat z’n bal langzamerhand een beetje vierkant werd.
 
Volgens mij bowlt ie nog met dezelfde bal waarmee hij jaaaaaaaaaaaren geleden kampioen van Eindhoven werd. Samen met die kleine karakterbowlster. U weet wel!
 
Broer George. Net zo een. We zullen het nooit weten maar als die twee indertijd over de materialen had beschikt die we nu hebben (en wat meer knokkersmentaliteit): “een tweede plaats is toch ook mooi” tekenden we ooit op uit de monden van dit fameuze koppel.
 
Dan waren het de kampioenen van Europa en omgeving geworden. Dacht je dat er gezeurd werd of de banen met azijn dan wel afgewerkte dieselolie werden behandeld. Wat een zalige tijd voor de ondernemers moet dat geweest zijn.
 
Wat was ik trots op m’n AMF-badge als bewijs dat ik een 200-game had gegooid. Later zelfs 225. Er waren badges voor 298-299 en oh ja 300. Maar die kwamen nooit uit de kast. Ja, met carnaval met de Dutch Swing College band. Dan deden we ze op en vormden ze het mikpunt van dikke pret en spot.
 
Toevallig ontmoetten we onlangs Wil Siech die wat bedremmeld vroeg of een 299 het vermelden waard was in Bowling Sportmagazine? “Wil, als je nou eens twee of beter drie driehonder-games achter elkaar te melden hebt kom dan eens terug.”
 
“Weet je wat Wil ik zal het goed met je maken. “IK GEEF JE PEN DOOR”
 
De groeten van een andere pionier-old-timer.

DE MORAAL VAN DIT VERHAAL: TAALSTRIJD OF ANDERE STRIJD? GA TOCH BOWLEN ALLEMAAL!